Aristoteles (rechts) (384-322 vChr)geeft vorm aan een deugdenethiek waarin het doel van het leven gelegen is in het bereiken van geluk. Dat bereikt men door een deugdzaam leven te leiden! Deugden zijn geslaagde realisaties van filosofische en/of praktische wijsheid. Voor wat het morele handelen betreft ontwikkelt men daarvoor het beste een karaktertoestand waarin de neigingen tot handelen in overeenstemming
gebracht wordt met een middenweg die gelijkstaat aan matiging.
Immanuel Kant (1724-1804), een denker van de verlichting, bouwt een ethiek van plichten die gebaseerd is op een verstandelijke basis. Een moreel leven is een leven waarin men zich laat leiden door het verstand, zodanigdat men de morele wet van het categorisch imperatief volgt; "Handel op zo'n manier dat als je handeling conform een algemene regel zou zijn, ieder die regel zou kunnen aanvaarden."
Wittgenstein (1889-1951) verkondigt in zijn Tractatus logico philosophicus (1919) dat alle filosofie taalkritiek is. Alle waarheid beperkt zich tot het zuivere uitspreekbare, tot de natuurwetenschappen. Over de rest (metafysica en daarmee ook de normatieve ethiek) kan men niet spreken...dient men te zwijgen.